vrijdag 5 februari 2016

Oude schippers

Postlopers(bodes) 

De postbodes van de buitenbestelling waren een apart slag postbodes. Ze waren soms raadslieden en hadden altijd een luisterend oor voor oude en eenzame mensen. De reden daarvoor was dat ze bij de mensen naar binnen liepen en daardoor onbedoeld sociale controle uitoefenden zonder dat het vooropgezette plan was. De brievenbussen werden in het begin genegeerd en net als voorheen werd de post gewoon 'uitgereikt' en desnoods voorgelezen wat in een enkel geval gebeurde.
Het kan zijn dat dat ik sommige verhalen al eens in de blog van Tiny heb geschreven maar ze horen eigenlijk thuis in 'Joop de Postloper' Dus fervente Tiny lezers nemen de dubbeling dan maar voor lief. Ik heb inmiddels begrepen dat er heel wat nieuwe gasten in deze blog zijn aangekomen.

Een gevaarlijke dag

Eens op een door hemzelf lang verbeide dag verwisselde een van de oude bewoners van de Woonschepenhaven het tijdelijke met het eeuwige. Hij, Hendrik en zijn zuster Trui woonden heel hun leven al op een schip.. Vroeger vervoerden ze vracht en toen ze oud werden gingen ze aan de wal liggen  in het toenmalige boterdiep bij de hoogte. Er was nog zo'n stel; Grietje en Rieks en ook zij gaven de pijp aan maarten en gingen stil leven. Bij elkaar en vanaf die tijd waren onafscheidelijk.
Toen het Boterdiep werd gedempt moesten ze weg en kwamen ze in de splinternieuwe woonschepenhaven bij Oosterhoogebrug te liggen, zo beetje als eersten. Daarna ging het snel en kwamen er 12, later 13 steigers te liggen in de nieuwe kom bij het Eemskanaal aan het einde van de Euvelgunnerweg.

Hendrik en Trui, die allebei nooit aan trouwen waren toegekomen, bleven dus als broer en zus samen.
Net als Grietje en Rieks. Verkering hadden ze wel wederzijds, Rieks met Trui en Hendrik met Grietje. Dus nageslacht was er ook niet maar omdat ze in de 'haven' lagen waren ze ook niet eenzaam. Om de haverklap liep er weer een van de mede havenbewoners naar binnen voor een praatje en een bakkie troost.

Op de leeftijd van z'n tachtig jaar, toen hij al heel wat strammer en stijver was geworden bedacht Rieks dat het schip nog maar een met de teerkwast behandeld moest worden en stapte met een emmer teer in het bootje wat altijd aan de boeg gebonden was om de boel rondom nog maar eens gaan teren.
Hij waste op die manier ook altijd de ramen aan de buitenkant van de boot.
Op een aardappelkist die hij omgekeerd in de boot had gezet stond hij te teren en kon net bij de bovenkant van de boot. Opeens , door de 'trek' uit het Eemskanaal waar net een schip voorbij voer begon het bootje van Rieks weg te drijven. Hij hield zich nog vast aan de dakrand maar de boot dreef onder hem vandaan en daar hing hij met zijn volle gewicht aan zijn stramme armen en keek door het raam van de boot in het gezicht van Grietje die aan de andere kant van het raam in het schip stond. Heeeeelp!!! blerde Rieks angstig tegen zijn zuster achter het glas die gelukkig haar stalen korset aanhad waardoor ze snel uit het schip aan de wal kon klimmen. Buurmannen konden de boot weer naar het schip toe varen en plukten Rieks met zijn ten hemel armen van de dakrand. Niet gekweld door enig medisch inzicht werd de armen van Rieks weer in de normale stand getrokken.
Een ouderejaars medische student die ook in de haven woonde en naar het misbaar kwam kijken vond dat Rieks eigenlijk even naar het ziekenhuis moest om te kijken of er niks ergs was met de spieren van Rieks. Daar wilde Rieks niet aan  maar  met roeivereniging-spieren werd hij door de student in de auto getild en naar  de eerste hulp gebracht en werd bij zijn dienstdoende collega's ingeleverd.
Gelukkig bleek de diagnose van Rieks zelf 'Oetgerekte spiern' juist. Op de röntgenfoto was alles goed, 'oetgerekte spiern' zei Rieks tegen de bevolking van de haven bij terugkomst.

Begrafenis 

Uiteindelijk was dan de tijd daar dat na Trui, Rieks en de als laatste heengegane Grietje naar het Selwerderhof gereden werd,  'de eeuwige jachtvelden' zei Rieks altijd terwijl hij zijn bruine pruimtabak tanden bloot lachte. Trui was een fervent gebruikster van Tijgerbalsem en Koninginnegelei (80 gulden een potje als een vingerhoed) maar het heeft haar niet belet ondanks dat te sterven.

De rouwwagen met Grietje en een volgauto ging achterna gestaard door de  bevolking van de haven richting begraafplaats. De stoet bestond verder nog uit twee postauto's met daarin even snel uit de postwijk teruggekomen Gerrie en Jopie, de vast postbodes die het lief en leed van de haven zo vaak hebben gedeeld.
De ringweg stond vol met stilstaande auto's. Of er nog sprekers waren? Niemand, en toen we nog even met betraande ogen (van de wind?) langs het open graf liepen met de twee boeketten  en denkend aan die bijzondere begrafenisstoet met twee postauto's in hun kielzog, elkaar nog even aankeken brak de zon door op onze gezichten. Tot morgen Ger, Moi Joop.

Het waren twee maal twee geliefden, ze waren nu alle vier definitief voor anker gegaan en weer bij elkaar; Rieks en Trui en Hendrik en Grietje, net zo als ze het wilden.

Jan J. Boer, de Groninger dichter schreef eens:

Wie hebb'n vanmörg'n een olle vraauw 
begroaven
d'r was gain mens op de begraffenis,
allend 'n poar zustertjes oet d' Open Hoaven
en Domie dei veur dat soort dingen is.

Zai was allend en zunder groode goaven
en mörg'n ook zunder ain gedachtenis.
Stoef noast de  kist ston'n de zwaarde 
roaven
dei 't waark bedoard doun, doaglieks en gewis.

D'r lag ons ook nail hail veul aan gelegen,
mor 't wa wat koal as d'r gain aine was.
Gods weg ligt hoger as de minsenwegen: 
het olle mins ging daip onder het gras. 
Wie luip'n weerom vlak langs degruine hegen,
wat stil, begoan, moar netjes in de pas.







Geen opmerkingen:

Een reactie posten