maandag 1 februari 2016

De jonge jaren

De onbezorgde jaren

De tijd van de onbezorgde jeugd vanaf mijn vijfde levensjaar speelde zich af in de Menadostraat, een echte volksbuurt die dan ook in navolging van Amsterdam; 'de Jordaan' werd genoemd.
Buurvrouwen werden steevast 'tante' genoemd en alles kwam aan de deur, van verzekeringsagent die de premie kwam innen tot de kattenbakcentrale die de kattenbak kwam verversen.
Ik had een vriendje Tonnie die in het bezit was van een invalide moeder die af en toe met vereende krachten opgetild moest worden als ze weer eens gevallen was. Nou was ze vrij dik, zeg maar dik dus dat gewicht kon ze niet weer zelfstandig verticaal krijgen.
Tonnie's vader werkte bij Aagrunol, De oudere Groningers weten nog waar dat terrein was aan het Winschoterdiep. Hij had een huid zo geel als een kanarie en zijn handen leken van zeemleer. En in die tijd deden ze niet zo moeilijk over bestrijdingsmiddelen en de effecten daarvan op een mens.
Toen de fabriek na jaren sloot moest het hele terrein diep afgegraven worden en was naderhand het gebied de schoonste plek in de hele stad.

Dr. Denker

De moeder van de drie zonen moest een vervoermiddel hebben en in zulke gevallen werd contact opgenomen met Dr. Denker, de puzzelredactie van het toenmalige 'Nieuwsblad van het Noorden' die een zilverpapieractie voerde om in gevallen als  die van Tonnie's moeder  een invalidekar te geven.
Op zekere dag was het zo eindelijk zo ver. Tonnie kon er de hele week al niet van slapen en stond op de dag dat het zo ver was al vanaf het eerste ochtendkrieken te wachten tot de wagen afgeleverd zou worden. Het bleek een soort stoel op twee wielen onder de zitting en een wiel voor aan het frame. De aandrijving bestond uit twee stangen die je op en neer moest bewegen. Die  dreven door ze op en neer te bewegen het voorwiel aan.
Dat bleek voor buurvrouw Roodbergen nog niet zo eenvoudig want als je  de stangen naar links duwde laveerde de kar vrolijk naar rechts en in het begin  had haar lichaam dan door de centrifugaal kracht de neiging achter de handen aan de kar uit te vliegen. Dat ging later wel wat beter en zo kon je de kar met  vrouw (mevrouw bestond niet in die tijd) Roodbergen door de Menadostraat zien rijden. Achterop de stoel was nog een zadel waarop haar man dan zat en tussen haar voeten voor de stoel zat 'Bobbie' De hond was veel te dik maar kon nu hevig blaffend en onbezorgd  mee.
Het toen nog niet gedempte Boterdiep vol boten dat toen nog tussen de Hoogte en de Jordaan liep en de waterkant werd door Roodbergen angstvallig in de gaten gehouden
Jongste zoon Tonnie die het fietsen maar niet onder de knie kon krijgen, zag ongekende mogelijkheden in de invalidenwagen en het duurde dan ook niet lang voor hij in de kar achter het huis door de brandgang die rond het hele blok tussen tuin, en grasveld liep, met grote snelheid door de driftig op- en neer beweging reed. Het ging soms zo snel dat de kar op een wiel achter en het wiel voor door de bochten vloog.  Wij waren allemaal stinkend jaloers dat wij geen invalide moeder hadden. Tonnie flitste ons voorbij, terwijl Bobbie woest blaffend als een Husky en vastgebonden achter de kar werd meegesleept. Tonnie en zijn broer Feike hadden al eens geprobeerd Bobbie voor de kar te spannen maar de hond die normaal al geen poot voor de andere wilde zetten sprong aangebonden en al over de heg en ging daar onzichtbaar liggen wezen. De voorband zat vast in het prikkeldraad en was lek. Tonnie kreeg ongenadig op zijn falie. Feike 'wist van niks'.
In die tijd, zo vlak na de oorlog keek men niet op een metertje prikkeldraad meer of minder en zo belandde ik toen ik leerde fietsen in die heg waar prikkeldraad in zat wat was blijven zitten toen de heg al groot was. Ik liep een wond van enkele centimeters op die omdat we te laat naar het ziekenhuis waren gegaan, niet meer gehecht werd maar gewoon tot mijn grote blijdschap alleen maar werd verbonden. Het litteken is tot op de dag van vandaag nog te zien op mijn dijbeen. (op afspraak te bezichtigen)

Tielse Flipje

In mijn jeugd was er een spaarkaart waarop je de zegeltjes die op de jampotten van Flipje de Betuwe Tiel zaten, kon plakken waarvoor je dan een opvouwbaar boekje kon krijgen. Ook kon je een doosje vouwen met een gleuf aan beide zijden waar je die blaadjes met Flipje verhaal doorheen kon trekken. In het doosje moest dan een lampje met een batterij waardoor het net een dia was die te zien was (als het donker genoeg was)
De batterijen waren duur en in een mum van tijd leeg.
Wij hadden het lumineuze idee en  nog een kaarsje uit een lampion voor Sint Martinus die we in de  'flipje lantaarn deden. Maar ach en wee, Tijdens de voorstelling kregen een paar jongens ruzie en de toverlantaarn viel in het geweld van de projectie tafel (een Theekist voor twee gulden per stuk van Niemeyer te bekomen aan de fabriek aan de Emmasingel, waar nu de KPN zit) en de boel vloog in de brand Teuverlanteern en flipjefilm  tot as vergaan. Met zwart beroete koppen stonden we te kijken  in de 'brandgang' naar de droevige restanten. De recette was gered gelukkig en een emmer water was genoeg om  de brand te blussen.
We mochten nooit meer bioscoopje spelen.

(wordt vervolgd)
Joop












1 opmerking: